Het is weer zo’n dag waarin ik te weinig tijd heb, oftewel te veel dingen heb gepland. De milieustraat is in ieder geval een van mijn doelen vandaag dus dat maar eerst aangepakt. Van m’n maatje mag ik een aanhanger gebruiken en pik hem aan de auto. Ik besef dat er een andere kentekenplaat op zou moeten maar besluit de achterplaat van mijn auto te gebruiken, zodat er tenminste iets op zit en een eventuele scherp oplettende agent kan zien dat ik in ieder geval mijn best heb gedaan. De rommel ingeladen, stekker er in en rijden maar. Ik ben bijna op plaats van bestemming als ik vanuit mijn ooghoek een politiewagen achter me aan zie komen. Het kan toeval zijn natuurlijk, of hij moet mij gewoon hebben. Bang voor het laatste schiet er van alles door mijn hoofd en bedenk me ineens dat er ooit iemand zei, “de beste verdediging is de aanval”. Nog voordat ze me kunnen laten stoppen stuur ik wagen met kar, op een rotonde links aan de kant met een hand half naar buiten, gebarend naar de agenten. De mannen stoppen achter me en ik stap snel uit zodat ik van mijn gordelbekeuring al af ben. De mannen kijken me een beetje verdwaasd aan en ik vraag ze, nog voordat ze iets kunnen zeggen, naar de milieustraat. Ze lijken een beetje verrast en stappen allebei uit. De ene komt naar me toe en begint uit te leggen waar ik heen moet terwijl de andere met zijn handen op zijn rug rond mijn auto en aanhanger schuifelt. Als ik weet waar ik heen moet voegt de uitlegger zich bij de ander en ik hoor hem zeggen dat er iets niet in orde zou zijn. Dat weet ik eigenlijk wel maar loop er vrolijk heen om te vragen of er misschien iets loos is. De tweede agent wijst me op het kabeltje dat niet op de juiste plaats aan de auto is bevestigd. Ik kijk hem aan met een gefronsd voorhoofd en vraag wat hij bedoelt met “dat kabeltje” . De man legt me behulpzaam uit wat de bedoeling is en vooral de functie van het bewuste kleinood. Schuddend met mijn hoofd geef ik hem groot gelijk en leg hem uit dat ik bijna nooit met een aanhanger rij en het benodigde rijbewijs ervoor ook maar gekregen heb indertijd. De man knikt begrijpend en loopt naar de zijkant van de aanhanger. Belerend vraagt hij me waar mijn netje is. “Mijn wat”? vraag ik hem met grote ogen. Weer krijg ik onderricht, maar deze keer over het nut van het netje en de verplichtende factor er van. Weer bedank ik hem voor de informatie en intussen zijn we aan de achterzijde beland. “Dat is een gele kentekenplaat meneer” zegt bromsnor, nu iets minder blij. Ik leg hem uit dat ik die van de achterzijde van mijn auto heb geschroefd, net zoals ik het vroeger altijd deed. Snor legt me geduldig uit dat het zo niet meer werkt. Kortom, “de tijden zijn veranderd”, weet hij me te vertellen. Daar moet dus blijkbaar een witte plaat op, en die heb ik weer niet. Ik zie aan de twee mannen dat ze niet goed weten wat ze met de situatie aanmoeten en vragen me mijn kentekenbewijs. Aangezien de auto niet mijn eigendom is heb ik geen flauw idee waar de papieren zich bevinden, in ieder geval niet in de auto. “Nou, geeft u dan uw rijbewijs maar even”, en helaas moet ik de mannen weer teleurstellen. Die heb ik dus wel, maar zelden bij. Het verhaal van dat ik ooit een keer bestolen ben en alles kwijt was, en dat het weer zo lang duurde vooraleer ik alles weer terug had ging niet echt op. Langzamerhand leken ze me een beetje ten einde raad. “Als we u nu voor alles moeten bekeuren”, begint een agent. Ik kijk natuurlijk zielig naar mijn voeten en bedenk me hoelang ik zo zal blijven staan. “Meneer”zegt een der agenten en ik kijk triest in zijn ogen. “Ik begrijp het wel, begin maar te schrijven” zeg ik zacht en de tweede komt erbij staan. “U rijdt echt nooit met een aanhanger he”? zegt de ene en kijkt me vol medelijden aan. Ik voel dat het goed gaat komen en speel mijn rol door. Ik kijk hem kwaad aan en vertel hem dat ik de eigenaar van de aanhanger wel eens goed onder handen zal nemen en dat hij de kosten maar moet betalen, had hij me maar in moeten lichten over al die belangrijke “aanhangerdingen.” “U bent vlakbij de milieustraat, hier de straat in en dan rechts”, zegt een van de agenten die het blijkbaar welletjes vindt. “gooi snel de rommel weg en breng de kar maar terug naar de eigenaar, en vertel hem ook meteen wat de voorwaarden zijn om met dat ding op de openbare weg te rijden”
Dankbaar en blij neem ik afscheid van de twee mannen. Ik wacht tot ze wegrijden, zwaai ze na en rij snel de straat rechts in want ik weet dat de verlichting van m’n karretje ook niet werkt..