“Mooie ramen meneer”, hoor ik achter me terwijl ik een paar ruiten aan het dichtplakken ben, en kijk om.
Er staat een wat dikkere Turkse man van een jaar of 60 met een overvolle “platenkar” het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Dikke houten balken en planken liggen helemaal tot boven gestapeld en de man krijgt de kar door het overgewicht niet van z’n plek. Z’n eigen overgewicht helpt er ook wel aan mee maar het is gewoon veel te zwaar.
“Waar staat je auto?, dan duw ik wel even mee”, probeer ik maar. “Nee, geen auto meneer, geen auto” zegt hij met een vermoeid gezicht en ik zie hem naar mijn bus kijken. Ik heb dakdragers, ja, dat wel.
Van de bus kijkt hij weer naar mij en ik denk te weten wat zijn volgende zin zal zijn. “Da’s mooi werk meneer, werken is goed” zegt hij weer en komt bij me staan. Ik bedenk me dat hij het goed opbouwt.
Eerst een beetje contact leggen, dichterbij komen en dan toeslaan. “Ik zit in de metaal meneer”,gaat hij verder, “al 49 jaar”. “nooit ziek geweest en altijd werken, altijd”. “Baas vroeg, misschien bed in fabriek zetten, omdat ik er altijd ben”, zegt hij weer en ik wordt eigenlijk wel een beetje benieuwd naar zijn verhaal.
Ik luister aandachtig en kijk met 1 oog van zijn overvolle kar naar mijn bus. “Moet je ver weg met je spullen”, vraag ik hem, omdat hij die houtstapel toch op de een of andere manier thuis zal moeten krijgen.
“Nee, 600 meter meneer, hier vlakbij. Ik ga schuur bouwen. Als ik vrij ben wil ik ook nog werken. Mijn vrouw zegt ik ben gek”.
Nog steeds wacht ik op de naderende vraag met betrekking tot zijn spullen en mijn bus. Dan ineens komt er een jongere Turkse man aanlopen. “Dat mijn zoon, wij brengen samen kar, gaat wel”, zegt hij en geeft me een hand. “Veel succes meneer, tot ziens” zegt hij nog en duwt zijn deel van de kar de straat over.
Ik dacht heel even, maar het was toch anders…