Een beetje nerveus loop ik de parkeerplaats over naar het huisartsen centrum. Ik ben over het algemeen niet zo heel flauw aangelegd. We hebben allemaal wel eens wat en tenslotte zijn er altijd mensen die iets ergers hebben. Niet zeuren dus. Toch zou ik makkelijk wat kunnen faken om naar mijn huisarts te kunnen. Ze is mooi en bovenal erg grappig. Mijn over vrolijke aanmelding wordt al snel teniet gedaan als blijkt dat ze er niet is. ‘Haar vervanger komt u zo halen hoor. Gaat u maar zitten’. Met gebogen hoofd druip ik af en neem plaats in de wachtruimte. Een ouder stel probeert het ijs te breken, maar de vorst zit ineens erg diep. Ik kijk op bij het horen van mijn naam. Een klein haarloos Belgisch mannetje met een buikje loopt op me af en geeft me een zeikerig handje. Hij is erg vriendelijk en behulpzaam. Ik kan er niets slechts over zeggen, maar het is niet ‘mijn dokter’. Bij lange na niet. Na wat testjes te hebben gedaan meldt hij dat mijn pols wat laag is. Ik steek mijn hand in de lucht. ‘En nu?’, vraag ik licht gefrustreerd. Hij kijkt me vreemd aan en schrijft wat op een velletje. Het valt volgens ‘de tweede keus’ tot zover nog wel mee allemaal. Waar ik normaal te tijd zat te rekken zit ik nu op het voorste randje van mijn stoel. Hij legt me een paar oefeningen uit, maar ik luister amper. Met een ‘kluitje in het riet’ gevoel sjok ik naar de bloedzuig afdeling. De lief bedoelde maar vooral ongevraagde anekdotes van deze dame maken me ook niet warm. ‘Boeit niet’, zeg ik bijna. Ik ben klaar. Ik mag weer aan het werk en terwijl in naar mijn auto loop, hoop ik dat ik haar nog tegenkom, ‘mijn dokter’. Zonder schaamte. Ik voel me ineens weer dat kleine mannetje. Loerend naar de meisjes en plannen makend voor later. Later is nu. Veel werd anders maar dit is nog steeds…