Vijf minuten te laat. Uiteraard. Aangezien ik de helft maar heb gelezen van mijn ziekenhuisuitnodiging moet ik aan de welkomstbaliemannen vragen waar ik moet zijn. ‘Derde etage’. Het even snel naar binnen, door een klein sneetje kijken en met vier hechtingen dichtnaaien zit er blijkbaar niet in vandaag. Ik krijg zelfs een eigen bed toegewezen. Ik heb honger. Normaal gezien red ik het niet om een hele dag niet te eten. Nu moest het. Van weer een andere zuster krijg ik allerlei instructies. ‘Wie komt u ophalen?, dan kunnen we haar bellen als u uit de operatiekamer komt’. Ik leg uit dat ik geen ‘haar’ heb en waarschijnlijk gewoon zelf naar huis zal rijden. ‘Dat lijkt me niet verstandig’, merkt ze terecht op. Verstandig is ook niet een van mijn allersterkste eigenschappen. Ik ben ruim op tijd want navraag leert dat ik pas twee uur later geholpen zal worden. Ik val even in slaap en ben weer een uur dichter bij het mes. Ik kleed me uit en trek een vormloos, blauw stuk laken aan. Klaar voor de slachting. Zenuwen spelen geen rol meer na de dubbele verbrijzeling van afgelopen zomer. Erger zal het niet worden. Wachten duurt lang, vooral nu. Ik word opgehaald en de anesthesie fabriek ingereden. Ik krijg een plekje in de zaal en kort daarna een naald in mijn nek die meer wegheeft van een botte vijfduimer dan een scherpe naald. ‘Het kan even vervelend aanvoelen’, zegt ze nog. Het is vervelend. Eigenlijk doet het pijn, maar ik wil me groot houden. Ze zien het wel. Het duurt even voor een deel van mijn arm gevoelloos wordt. ‘Ze komen u zo halen hoor’. Ik maak me stiekem druk, want ik kan mijn vingers nog bewegen. Straks gaat ie snijden…. De zusters zijn aardig. Met roze klompen en fel afstekende hartjessokken geven ze me nog een beetje het gevoel ook gewone mensen te zijn die je zeker niet moedwillig pijn doen. Ik krijg een ‘eigen zuster’ toegewezen. Ze blijft bij me. Ze is lief en toont, al dan niet gespeelde, interesse. Ze legt alles uit en stelt me gerust. Met ijsblokjes wordt voor een laatste keer mijn tijdelijke verlamming getest. Geen gevoel meer. Met mijn linkerhand moet ik even mijn gevoelloze arm vasthouden. Dat is raar. Het is een arm van iemand anders. Ook op de operatietafel ziet het er vreemd uit als een deel van mijn lichaam plotseling voorbijkomt. De arts controleert. Voor de vijfde keer geef ik mijn naam en geboortedatum en heb het, ondanks mijn sufheid, nog steeds goed. ‘Tegen niemand zeggen van die datum hè’, brabbel ik nog. Het komt niet meer aan. De concentratie stijgt en ik geef me met het volste vertrouwen over. Zusters met mondkapjes, mooie ogen en verzorgde wenkbrauwen buigen zich over me heen. De lamp gaat aan terwijl er een soort van tent tegen me aan wordt gebouwd. Meekijken niet gewenst. Ik heb geen flauw idee hoelang ze bezig zijn. Wel nog steeds de angst dat mijn verdoving te vroeg uitgewerkt zal zijn. Ik voel een soort van druk waar ze bezig zijn, maar geen pijn. Niks. ‘Ik heb slecht nieuws. Alles is goed’, zegt de arts ineens. Het is inderdaad slecht nieuws, want er is wel degelijk iets niet meer zoals het was voor ik via de opstap in Veldhoven de greppel in dook. Minder kracht in duim en wijsvinger waardoor mijn telefoon al 8 keer op straat heeft gelegen. ‘De natuur zal zijn werk moeten doen’, zegt hij geruststellend. Het betekent einde cross. Ik besef dat het risico te groot is. Met een hand op 70% is het vragen om moeilijkheden. Ben al geen topper en heb met mijn talent de kracht in mijn handen echt wel nodig. Ik weet wel, het hoeft niet perse. Ik moet helemaal niks, maar het is zo leuk. Ik hoef geen prijzen, maar wil gewoon rijden. Mijn besluit wordt genomen, maar kan er mee leven. Een prachtige tijd met een berg onuitwisbare herinneringen. Opvolging gewaarborgd. Twee keer.
Typen gaat gelukkig nog…