Voorzichtig zet de oude man de rolstoel achteruit tegen de betonnen boulevardrand. Met zijn gebrekkige trillende handen zet hij de remmen op de wielen. ‘Ik ben zo terug’, fluistert hij lief en laat haar achter. Voor even, weten ze allebei. Dan kan het. De oude man komt terug met twee hoorntjes vanille ijs. Zorgvuldig doet hij een servetje rond de koek onder het ijs. Met eveneens een trillende hand pakt zijn liefde het ijsje aan en likt aan de druppende bol. De man gaat naast haar op het muurtje zitten en ook hij probeert het hevige smelten voor te blijven. Het is te warm en eigenlijk niet te doen. De straaltjes gesmolten ijs lopen onregelmatig over de handen van de oudjes. De vrouw zit in korte tijd helemaal onder de vanille drab. Het drupt van haar handen via de rolstoel op de grond. Ik vind het moeilijk. Wanneer mag je iemand helpen zonder je op te dringen? Eerst loopt mijn dochter naar het kraampje om een paar servetten, maar die zijn in no-time doordrenkt van het vanille goedje. Het loopt letterlijk en figuurlijk uit de hand en ik besluit een natte doek te halen om de ellende te stelpen. Ze kijken me beiden verwonderd aan. De man kan niet begrijpen dat een onbekende zomaar een simpele hulp aanbiedt. Lief poetst hij de handen van zijn geliefde vrouw, zijn eigen handen en de rolstoel, waarna hij me het doekje terug geeft. Hij bedankt me wel vijf keer en als ik terug op mijn bankje zit blijven ze kijken en dankbaar lachen. Het gaat niet om de servetjes een eigenlijk ook niet om het gele doekje. Het gaat geeneens om de hulp die we bieden, maar meer om het dankbaar ontvangen van ons simpele optreden. Zo iets kleins geeft deze mensen het vertrouwen. Het gevoel niet alleen te staan in de wereld die ze eigenlijk niet zo goed meer herkennen. Het luidruchtige en snelle leven waar ze zich zo af en toe even in wagen. Als ik terug naar de auto loop knijp ik in de handen van mijn kinderen en kan alleen maar hopen dat er straks, als ik oud mag worden en hulp nodig heb, ook iemand is die mij een doekje komt brengen…