‘Doet het zeer?’, vraagt hij, duidelijk gemaakt, belangstellend. Ik geef aan er wel last van te hebben. ‘Waarom ben ik hier anders’, wil ik hem eigenlijk bekogelen, maar hou me in. ‘Moet ik mijn shirt uittrekken’, vraag ik. ‘Doe maar een beetje omhoog ‘, zegt hij nog ongeinteresseerder dan net ervoor. Hij kijkt bedenkelijk en knijpt. Ik trek me met een schok terug. Het doet zeer dus. Hij kijkt me niet aan en vraagt of ik ergens allergisch voor ben. ‘Nee’, antwoord ik trots. Hij gaat zitten en pakt een pen, vraagt mijn naam en waar ik woon. ‘Ben je ergens allergisch voor?’, vraagt hij weer. ‘Eh nee. Nergens voor’, antwoord ik netjes. Hij kijkt wazig en duidelijk met steeds minder interesse voor mij en mijn kwaal. ‘Zit het er al lang?’, vraagt hij me zonder aankijken. ‘Een week of twee denk ik ongeveer’. Wazig kijkt hij even op en mij aan. ‘Nergens allergisch voor?’, zegt hij en ik schiet in de lach. ‘Nee, nog steeds niet’. Hij kijkt raar en schrijft me een kuurtje voor. Naast het briefje geeft hij me ook nog mee dat ik me maar niet al te druk moet maken. ‘Oh, ja’, hoor ik nog voor ik bij de deur ben. ‘Als het niet weg is na die kuur weet je wel wat je moet doen zeker?’. ‘Nee’, zeg ik. ‘Dan ga je maar naar je huisarts’. Door de gang lopend praat ik zacht in mezelf. Nee, ik ben niet allergisch, maar het begint wel te komen…