Vroeger, en ja daar mag je over praten als je zelf kinderen hebt, vroeger woonden we vlakbij een bos. Dat bos was vooral groot en een begrip in onze buurt. Net als in een kinderfilm spraken we af in het bos, meestal stiekem. Het was ons toevluchtsoord. We gingen zogenaamd de hertjes voeren, die een mooi kamp hadden aan de bosrand en kregen dan ook oud brood mee van onze moeders. Toen mocht je nog hertjes voeren, want het mishandelen van weerloze dieren was toen nog niet zo aan de orde van de dag als nu. We smeten het brood nog wel over de hekken, maar daar bleef de dierenliefde bij op dat moment. We kwamen bij elkaar op een geheime plek, een plek die iedereen wist en waar ook gewoon wandelaars langskwamen, een geheime plek waar we eigenlijk niks bekonkelden. We stonden stoer bij elkaar met allemaal een mes in onze zak waarmee we hartjes uit een boomschors sneden met ernaast de voorletter van het meisje dat we niet durfden te zoenen, en die er ook helemaal niet bij was. We hadden een soort “club” zonder enig doel, en vonden het spannend, heel spannend. Het bos was groot, en we knuppelden kastanjes met ijzeren staven. Beukenootjes waren voor losers, die lagen immers voor het oprapen.
Natuurlijk hadden we, “speciale” crossfietsen, zonder alles wat er op hoort met een breed stuur. Ik wist dat ik ooit wereldkampioen zou zijn en was de koning van het bos, het grote bos. Ergens half in het bos was er een immense kuil die we “de berekuil” noemden, zo diep was hij. Weinigen durfden erdoor, en ook al kostte het mijn vader nogal eens een voorvork, we sprongen, los in de diepte, en knalden er weer uit aan de andere kant. Soms kwamen mijn wielen zelfs los en hoorde ik het publiek juichen, geweldig was het.
Ook was er een gevaarlijk pad, het “rode mieren” pad en daar durfden maar weinigen doorheen. Die rode mieren besprongen je massaal, staken en beten, verslonden je bijna. Nee daar gingen we alleen door op de fiets, en vooral heel hard, maar we deden het wel.
De “klimboom” was allang geen uitdaging meer en zat vooral vol met meisjes, half er in en veel er onder. De (on) bereikbare meisjes, die we uitdaagden, uitlachten en waar we vooral niks mee deden, beter maar misschien.
Een paar maanden geleden reed ik langs het bos en keek opzij. Tot mijn verbazing keek ik dwars door het bos heen naar de andere kant. Ik zette mijn auto aan de kant en liep naar de hertjes, die er nog steeds waren, alleen de hekken waren hoger. Ik moest natuurlijk naar naar de “berekuil”, ik moest het weten. Wandelend door een paadje waar ooit de rode mieren de baas waren kwam ik bij een oneffenheid wat ooit de grote “berekuil” moest zijn geweest en ik schoot bijna vol. Het was niks maar dan ook helemaal niks, niet eens een klein beetje.
En wij lachten de meisjes uit…